Wanneer water door het systeem wordt gepompt, wordt de aanvankelijke lucht in de leidingen naar het luchtventiel geduwd door de druk van de stroming. De drijver blijft in het onderste deel van het luchtventiel, waardoor de klep open blijft en lucht snel kan worden afgevoerd.

Nadat de aanvankelijke lucht is afgevoerd, begint water het luchtventiel binnen te stromen, waardoor de drijver stijgt en de klep sluit.

Zodra de klep sluit, blijft deze gesloten en zal er geen lucht meer worden afgevoerd, zelfs als er meer lucht binnenstroomt en het waterpeil in het luchtventiel daalt.

Alleen wanneer de druk in het ventiel de vacuümcondities nadert, zal de klep weer opengaan, waardoor lucht kan binnenkomen en water kan worden afgevoerd.

• Productinformatie